Oude voetbalveld
Marchienus Jobing
Vanaf de oprichting van de Vereniging Voor Volksvermaken (V.V.V.) op 7 mei 1927, heeft deze een Concours Hippique voor
tuigpaarden georganiseerd. De eerste paar jaren ging dat op de straat tussen de beide cafés in het dorp. Al snel groeide dit
concours waarna het toenmalige bestuur op zoek ging naar een terrein op gras. Dit werd gevonden op het grasland achter de
boerderij van de familie Homan aan de Hoofdstraat. De voetbalvereniging maakte al gebruik van dit terrein. Doordeweeks liepen er
paarden en koeien te grazen en in het weekend werd er gesport.
Door het bloeien van de voetbalvereniging en het groeien van het concours werden er door de jaren heen steeds meer eisen
gesteld aan het terrein. Ook de gymnastiekvereniging ADO gebruikte toen al vaak het terrein. Totdat de V.V.V. in 1943 besloot het
terrein onder handen te nemen en er een sportveld van te maken mits er overeenstemming met de heer Homan kon worden
bereikt. De Heidemij (cultuur maatschappij) werd alvast opdracht gegeven om een plan van aanpak te maken.
Nadat er overleg was geweest met de familie Homan, het V.V.V. bestuur, de volmachten van de Boermarke en de
voetbalvereniging werd in 1944 toch besloten een geheel nieuw sportterrein aan te leggen op gronden van de Boermarke. De
leden van de Boermarke moesten dit voorstel wel ondersteunen. Men was van mening dat de sport in Eext bloeide en dat de
aanleg van een nieuw sportveld moest gebeuren.
Nadat de leden van de Boermarke het voorstel goedkeurden werd besloten dat de V.V.V. het terrein zal aanleggen en vervolgens
het zal huren van de Boermarke. De V.V.V. had goede jaren gehad met het concours en kon een groot deel van de kosten betalen.
Ondertussen is de Heidemij begonnen met het maken van een nieuw plan, een terrein dat geschikt moest zijn voor voetbal,
gymnastiek, handbal en paardensport.
Inmiddels is het najaar 1945 en de kosten waren 25% hoger geworden dan waarop gerekend was. Tweeduizend gulden was toen
een aanzienlijk bedrag, waardoor de besturen begonnen te twijfelen. Een mogelijkheid zou zijn om aan de gemeente geld te
vragen. Echter daar werd vanaf gezien omdat men bang was dat de gemeente dan inspraak zou willen hebben in de plannen.
Om het plan van aanpak toch rond te krijgen werd op een vergadering in maart 1946 voorgesteld dat ieder lid van de V.V.V. twee
dagen arbeid beschikbaar zou stellen. Bijna iedereen was lid en van de overheid kon geen geld verwacht worden na de oorlog. De
vergaderingen volgden elkaar snel op en na veertien dagen werd definitief besloten tot aanleg van het bedoelde sportveld.
Afgesproken werd: de V.V.V. wordt huurder voor vijfenzeventig gulden per jaar van de grond voor onbepaalde tijd met recht van
eerste koop en mag het onderverhuren voor andere sporten. De bomen op de ‘tip’ voor het terrein blijven eigendom van de
Boermarke maar tijdens evenementen mogen er fietsen op geplaatst worden. Het terrein mag ingericht worden met wat nodig is
voor de verschillende sporten en er mag een gebouwtje geplaatst worden ten behoeve van de voetbalvereniging. De Boermarke
stelt nog 2000-2500 gulden beschikbaar voor de rente die de Boerenleenbank op dat moment ook vraagt. Ook zal de Boermarke
overeenstemming maken met de huidige pachters voor het ontbinden van de mondelinge pacht. Als dit allemaal geregeld is, kan
de aanleg beginnen in de zomer van 1946. Veel materialen zoals buizen en palen van beton werden geleverd door de Gebr.
Lanjouw terwijl het kleedgebouwtje door R. Lanjouw Rzn. werd gebouwd. De Heidemij had de directie maar het mag gezegd
worden dat het een hele klus was voor het toenmalige bestuur. Een voordeel van die tijd was natuurlijk de weinige regelgeving van
allerlei overheidsinstanties. Na goed overleg met elkaar moesten de nota’s op tijd worden betaald en dat was het.
Tijdens de Concours Hippique in 1948 werd het terrein officieel in gebruik genomen met een groot concours waar duizenden
mensen bij aanwezig waren. In de pauze was er een prachtige voetbalwedstrijd van Eext 1. Ook werd de familie Homan in het
zonnetje gezet omdat hun grasland jarenlang was gebruikt. Eext kon trots zijn op het nieuwe sportcomplex. Bijna nergens waren
zulke mooie velden als bij ons in Eext. Menig sportvereniging was jaloers. Vooral het voetbalterrein was een voorbeeld voor de
omgeving.
H. Brinksma 38 jaar boswachter
Krantenknipsel uit 1960 ontvangen van Margreet van Terwisga (kleindochter van Brinksma)
Voor veertig jaar heide: nu boswachterij Gieten.
Een foto (zie fotoarchief Kluis) waarop hoge bomen staan en daartussen een man. Een doodgewone opname, maar toch ook een
bijzonder beeld. Want deze foto is niets meer en niets minder dan het leven van een mens, een man die bijna zijn gehele leven
alle zorg aan bomen heeft besteed. Die man is de bouwkundig hoofdambtenaar Hendrik Brinksma te Eexterhalte en die bomen
maken deel uit van de houtvesterij Assen-Oost, ofwel Staatsbosbeheer, boswachterij Gieten. Achtendertig jaren heeft de heer
Brinksma hier doorgebracht. Nu hij de leeftijd heeft bereikt waarop men aan de zorgen van de ouderdomsvoorziening wordt
toevertrouwd, gaat hij zijn bos verlaten.
Een heel leven in het groen geleefd:
Binnen enkele maanden hoopt hij een mooie woning in Apeldoorn te kunnen betrekken. Een ander zal zijn werk overnemen.
Bomen, die door de ”oude” boswachter (zoals dit beroep vroeger heette) werden geplant, zullen door een ”jonge” weer worden
geveld.
Heide:
Een grote man en kleine bomen, want bijna veertig jaar geleden, om precies te zijn in 1922 was er geen boswachterij in Gieten,
alleen maar heide, niets dan heide. Van verschillende boeren werden heidevelden aangekocht.Twee- tot driehonderd werklozen
verdienden hun brood in het ontginnen van deze woeste grond. In deze tijd kwam de heer Brinksma nadat hij een aantal jaren in
algemene dienst had doorgebracht, dat wil zeggen, van de ene plaats naar de andere trok.Drie jaar later, in 1925, stapte hij in het
huwelijksbootje met Alberdina Hoogeveen en vestigde zich op de plaats, waar hij achtendertig jaar zou doorbrengen. Het werk
onder leiding van houtvester Jansen vorderde gestaag. Waar de dopheide verdween werden boompjes geplant. Aanvankelijk werd
gewerkt met één houtsoort, de grove den. Later bleek dat dit niet de juiste boom was. Hij groeide maar slecht op de Drentse
grond. De Japanse lariks, de fijnspar en de douglas deden het beter.
Boomplantdag:
Het bos groeide eindelijk uit tot wat het nu is, ongeveer elfhonderd hectare groot. Het was in deze boswachterij, dat de eerste
boomplantdag werd ingesteld. Dat was in 1923. Schoolkinderen uit Gieten en Eext hebben hier dertien jaar lang eiken geplant,
twee- tot driehonderd per jaar. In deze bossen leven nog ongeveer zestig reeën, welke aantal op peil wordt gehouden door de
jagersvereniging tot afschot te geven. Behalve deze dieren ziet men er op mooie dagen veel mensen, die hier genieten van de
rustige, fraaie natuur. Een stukje vrij Nederland, waar geen ”verboden toegang” de bezoeker toeschreeuwt.
Van klein tot groot:
Met verholen trots ziet de heer Brinksma hoe de bezoekers elkaar op de machtige eiken, zijn eiken, wijzen. Eiken, die zijn geplant
onder boswachterschap van de bosbouwkundig hoofdambtenaar te Eexterhalte. Eén van de weinigen die zolang op één en
dezelfde plaats hebben doorgebracht. En straks in Apeldoorn zal de heer Brinksma ongetwijfeld zijn bezoekers trots de foto met de
hoge bomen en een kleine man laten zien en zeggen: ”Dat was mijn bos, gegroeid uit bomen, die eenmaal kleiner waren dan ik…”
Oud-hoofd Doornbusch
Geboren 17-1-1922, overleden 15-4-2005
”Vroeger deden kinderen de pet voor me af”
Halverwege dit jaar nam ”meester” Doornbusch afscheid van het onderwijs. Doornbusch heeft meer dan 40 jaren als onderwijzer
gewerkt. Hij is geboren in het Groningse Harkstede.
Van jongs af aan had hij het voornemen om onderwijzer te worden. ”Toen ik op de lagere school zat wist ik het: ik wilde
onderwijzer worden. En die wens is uitgekomen”, vertelt Doornbusch nu meer dan een halve eeuw later. De loopbaan van de heer
Doornbusch startte als volontair. Over die allereerste ervaring zegt hij: ”Dat was in Harkstede. Ik heb er een jaar voor noppes voor
de klas gestaan. Na een jaar had ik dat wel gezien. Het was in feite niets anders dan het corrigeren van een lesje.” In 1941
slaagde de heer Doornbusch voor de acte van hoofdonderwijzer.
In datzelfde jaar ging hij werken op het distributiekantoor. Hij heeft later gewerkt als onderwijsgevende in o.a. Siddeburen, Kolham
en Schoonebeek.Het gezin Doornbusch, vader, moeder en 2 kinderen, vestigde zich in 1958 naast de school in Eext waar
Doornbusch was aangenomen als hoofd van de lagere school. Naast de school, zoals zeker vroeger een goed hoofd betaamde.
Hij heeft het huis verkocht aan het huidig hoofd. Toch heeft hij het nooit als onprettig ervaren om naast de school te wonen.
”Integendeel”, zegt hij ”Naast de school wonen is zelfs reusachtig. Als er ’s avonds nog licht brandde in de school deed ik het uit.
En als de w.c. ’s nachts maar door bleef spoelen zorgde ik er voor dat het niet meer gebeurde. Na schooltijd worden enkele
ruimtes namelijk door een paar verenigingen gebruikt en dan kan per ongeluk zoiets gebeuren”.
Net als de tegenwoordige hoofdmeester van de Prins Willem Alexanderschool heeft Doornbusch bewust voor het openbaar
onderwijs gekozen in plaats van het bijzonder onderwijs. Hij zegt dat de openbare school een school is voor iedereen. ”In
Schoonebeek”, zo vertelt hij, ”stuurde de overwegend katholieke bevolking zijn kinderen naar een openbare lagere school. In Eext
sturen de in meerderheid vrijzinnige ouders de kinderen naar een openbare lagere school. Nou is hier natuurlijk ook geen
christelijke school, maar de behoefte eraan is niet groot”, aldus Doornbusch.
Praten met een man die vrijwel zijn hele leven in het klaslokaal heeft doorgebracht betekent natuurlijk ook praten over
veranderingen en vernieuwingen. Typerend waarschijnlijk voor het karakter van de noordeling is dat ook Doornbusch zichzelf niet
beschouwt als een voorloper op het gebied van de onderwijsvernieuwingen. Hij zegt ”Nee, een extreme vernieuwer ben ik nooit
geweest. Ik heb me wel altijd aangepast aan de vernieuwingen. Ik hield er bijvoorbeeld van om de kinderen lange verhalen te
vertellen, maar toen de t.v. zijn intrede deed spraken we dikwijls over t.v.-programma’s”.
Verdere veranderingen?
”Ja, de afstand onderwijzer-kind is kleiner geworden. Als ik vroeger met iemand aan de kant van de weg stond te praten dan
deden de kinderen de pet voor me af en zeiden ”Dag meester”, ook al stonden er tien mensen om je heen. Tegenwoordig kunnen
de kinderen ook geen pet voor je afzetten want die zijn er niet meer. Gelukkig maar”.
Winter 1983
Rieks Oosting
Jans Oosting
Mijn vader Rieks Oosting, is geboren op 19 juli 1916 in Eext op een boerderijtje op Kerkstraat 18. Mijn grootmoeder Grietje
Oosting-Pieters, ik zei nooit oma, vertelde wel eens dat het een warme dag was. Toch lag pap dagenlang tussen twee warme
kruiken vanwege z’n broze gezondheid in verband met het lage gewicht. Hij zou later dan ook niet het keuterboerderijtje van opa
Jans Oosting overnemen. Rieks, voluit Henderikus, moest maar ”doorleren”. Het liep anders: oom Remmelt, ruim een jaar eerder
geboren, ging naar de ULO in Assen en kwam bij de Nederlandse Spoorwegen te werken. Naast Remmelt en Rieks kregen opa en
grootmoeder nog vier kinderen: Zwaantje, Jantje, Fennie en Berend.
Pap voelde niets voor doorleren, en heeft allerhande los werk verricht: boerenwerk en bij herfst- en winterdag op de dorsmachine.
Ook deed hij huisslachtingen, zowel in Eext als Anderen en Eexterzandvoort.
Op 11 november 1939 trouwde pap met Jantje Rabs. Het was een onzekere tijd en vast werk was wel erg belangrijk. Ze kwamen
te wonen in een gedeelte van een boerderij, eigendom van de Gebr. Albert en Rudolf Lanjouw, nu bewoond door Martha Mennega.
Pap en mam woonden voorin. Later kwamen oom Klamer Nijhof en tante Jantje het achterste gedeelte bewonen.
In oorlogstijd leerde pap het rietdekkersvak bij Jan Bareld Dekker. Dekker zag wel in dat pap aanleg had, ondanks het feit dat hij
de eerste dag van het dak viel!
Tijdens de oorlogstijd hebben pap en mam nooit armoe gekend. Pap zat nooit stil, naast het rietdekken verdiende hij wat bij met
huisslachten en stoelmatten. Het laatstgenoemde ”vak” heeft hij zichzelf aangeleerd door een stoel vakkundig te slopen. Hij kocht
in Groningen via vrachtrijder Jan Enting een bundel zoetwaterbiezen. Het resultaat mocht er zijn, al waren de ”rilletjes” niet overal
even dik.
Bij winterdag matte pap in de kamer omdat er in ’t hok geen verwarming was. Vele dorpsgenoten kwamen met een kapotte stoel
en zaten dan in een kring rondom pap, die natuurlijk ijverig doormatte. Omdat ik wel eens gerepareerde stoelen terug moest
brengen, wist ik ook wat het kostte. Als de mensen vroegen mocht ik beleefd antwoorden: ”Drie en halve gulden”. Dit bedrag
betekende dus werkloon plus materiaal. Ik weet nog dat Jan Enting acht gulden moest hebben als hij weer een bundel biezen
bracht.
Het matten kon pap gelukkig binnen doen, soms dus bij de warme kachel. Hoe anders was het bij het slachten: maandag slachten
in Eext, woensdag in Anderen: dinsdag en donderdag ”aofhouwen”. Lange dagen en avonden erbij, en dat alles op de Mustang.
De messen moesten altijd scherp zijn en dat slijpen gebeurde op de slijpsteen, gemaakt van Bentheimer zandsteen, ook ’s avonds
laat. Ik mocht dan ”draaien” omdat ik vaak nog laat op was vanwege mijn studie. Pap en ik voerden dan lange gesprekken over het
slachten en mijn school. Later prutste pap een motortje op de slijpsteen, zodat ik ontslagen werd als draaier.
De volgende dag ploeterde hij weer door weer en wind naar zijn klanten die het water al heet hadden. Het ’zwienhaor’ mocht pap
meenemen. Hij verzamelde dat in de ’iemenschuur’ en aan het einde van het seizoen kwam de opkoper en na veel loven en
bieden werd de prijs bepaald. Een bepaald jaar was de prijs zo gunstig dat er een echt horloge van gekocht kon worden!! Kort en
goed: er kwam geld op de plank, maar vraag niet hoe er voor gebufferd is.
Zwienen en oous zwien
Door: Jop Boelens
In de schuur van opa en oma Klinkhamer E 27 in Eext bevonden zich een paar varkenshokken en o.a. een gedeelte wat dienst
deed als stookhok. In mijn jongensjaren (de beginjaren 1950) hielden oom Roelof Smeenge en tante Trudy daar toen een zeug en
soms ook een opgroeiend mestvarken uit een eigen toom biggen. Niks bijzonders aan: Veel dorpelingen mestten een varken voor
de eigen slacht of voor de verkoop van te werpen biggen.
Grootschalige varkensbedrijven bestonden in die tijd niet in Eext.
Vaak was een groot deel van het verzorgen van varkens een taak van de ’boerin’. Twee keer per dag voeren. Het voer bestond
veelal uit een mengsel van aardappels, varkensmeel en ondermelk. De aardappels werden in een grote gietijzeren kookpot
gekookt door een eronder brandend vuur. Daarna werd meel en ondermelk toegevoegd. Het brouwsel heette in de volksmond
slobber. De slobber werd met een emmer in de troggen gestort. De mest uit het hok halen met de vork en met de kruiwagen op de
mestvaalt kieperen, was zwaar werk. Een varken wordt vaak geassocieerd met smerig, lui en dom.
Maar een varken poept b.v. op één plek in het hok om het stro in het slaapgedeelte schoon te houden. Een kip, die in het hok is
gefladderd, kan er maar het beste meteen weer uitvliegen, voordat ze heel snel varkensvoer wordt. Er zijn circussen, die juist
varkens allerlei kunstjes leren, omdat ze zo intelligent zijn. Een varken werd ook gehouden om de centjes.
Tante Trudy (vroeger ook ’mooi Trudy’ genoemd) was wel opgewassen tegen de trucjes van de handelaar/commissionair. Toen de
verkoop van de biggen eens dreigde vast te lopen, zei ze tegen de handelaar ” ’t Is bijna rond, maar je moet er nog een paar
goede nylons bij doen”. De man had geen idee wat nylons kostten en riep meteen: ’Akkoord !’ Het bleek hem later dat die
toendertijd duur waren.
In Eext woonde destijds beerhouder Lute Hilberts in E 22, dichtbij ons. In het huidige restaurant ”De Zeven Ossen”. Wanneer de
zeug roezig (berig) was, vroeg oom Roelof me soms hem even te helpen bij het aandrijven van het dier, met een twijgje, naar het
berenhok. De beer had blijkbaar veel sexappeal, want naarmate we dichterbij kwamen, liep de zeug in draf vooruit. Na de dracht
van drie maanden, drie weken en drie dagen werden de biggen geboren. En ongeveer tien weken later verkocht. Bij de verkoop
van varkens werd o.a. het postuur beoordeeld. De lengte was belangrijk, het gewicht, de kleur (graag een wat rozige huid), het
haar (mooi glad-geen roeg zwien) en de vitaliteit. Al naar gelang het uiterlijk werden varkens ingedeeld in kwaliteitsklassen. De
varkensprijzen schommelden nogal. Vaak was varkenshouden geen vetpot. Slachterij Udema, Gieten was een bekende afnemer.
Waren er in Eext toen ook wilde zwijnen? Bij een klopjacht in het Butersbos werden we er, als opgeschoten jongens, bang voor
gemaakt. ”Goed opletten, als je er één ziet of hoort, dan zo gauw mogelijk in een boom klimmen”. Ik heb echter geen wild zwien
gezien.
Ds. Wilhelm Coenraad Ligthelm
Leefde van 1914 - 2002
Willem Coenraad Ligthelm was predikant in Eext van 1 februari 1942 tot en met 20 januari
1946. Het kerkelijk leven in Eext kende een opleving in de oorlogsjaren. Het kerkbezoek
nam toe van 30 naar gemiddeld 115 personen, zo lezen we in de notulen van de
kerkenraad van 1943. Ook werden de jeugddiensten, catechesaties, bijbelkringen en
gemeenteavonden goed bezocht.
Arrestatie ds. W.C. Ligthelm
Op 7 maart 1942 werd ds. Ligthelm gevangen genomen, omdat hij zich vanaf de kansel
had uitgesproken tegen de vervolging en deportatie van de Joodse bevolking. Gelukkig
keerde hij na een verblijf in de gevangenis in Amersfoort op 13 oktober 1942 ongedeerd
terug. Na zijn terugkeer moest hij zich echter in verband met een doorlopende
vermoeidheid steeds in acht nemen. Op 1 januari 1943 hervatte hij zijn werkzaamheden.
In de zomer van 1943 werd er door de Nederlandse Hervormde Kerk in Amsterdam een
verzoek gedaan om kinderen uit Amsterdam op het platteland voor ongeveer 6 weken een
‘onbezorgde’ tijd te geven. Na een oproep van ds. Ligthelm werden er in de zomer van 1943 16 kinderen opgenomen in gezinnen
in Eext. Ook bij de organisatie van de opvang van kinderen tijdens de Hongerwinter had ds. Ligthelm een belangrijke rol. Na een
kerkdienst waarin hij vertelde over de grote honger in het westen en een beroep deed op de Eexter bevolking werden 76 kinderen
uit Den Haag opgevangen in gezinnen in Eext.
Bankje ds. W.C. Ligthelm
Op 5 mei 1995 zijn door de Oranjevereniging evacués en ‘kinderen’, die hier in de Hongerwinter zijn opgevangen, uitgenodigd om
samen met de families waar zij destijds verbleven en de Eexter bevolking te vieren dat Nederland 50 jaar geleden was bevrijd. Als
dank werd door de evacués en ‘kinderen’ een bankje aangeboden aan de bevolking van Eext. Dit bankje werd eerst geplaatst bij
de Kluis en later verplaatst naar de huidige plek aan de Kerkstraat. Het bankje is opgedragen aan ds. Ligthelm, die in de
oorlogsjaren veel heeft gedaan voor de opvang van de kinderen en evacués. Helaas kon ds. Ligthelm vanwege zijn zwakke
gezondheid die dag niet aanwezig zijn. Op 5 mei 2005 werden zij opnieuw door de Oranjevereniging uitgenodigd voor het 60-jarig
bevrijdingsfeest. Inmiddels waren de mensen 10 jaar ouder en de groep aanwezigen wat minder groot. Het bankje is inmiddels
opgeknapt en ziet er weer als nieuw uit. Een uitstekende rustplek om te genieten van al het moois dat ons dorp te bieden heeft. In
Café Restaurant Homan vindt u meer informatie over de opvang van evacués en kinderen tijdens de Hongerwinter.
Harbert Udes
Willem Nijhof Evert zn.
Harbert was een bijzondere jongen. Op de Ulo in Gieten hield hij het niet lang vol. Zijn passie was de landbouw (Groningen
landbouw- hogeschool) (-diploma)) en de veeartsenijkunde (Utrecht). Maar voordat hij de studie begon wilde hij eerst wat van de
wereld zien en met een vriend door Europa trekken, liftend. De eerste tocht (3000 km) ging door Duitsland en Scandinavië (2
e
lift
tocht: Frankrijk en Spanje).
Na dit reis- intermezzo bleef hij in Berlijn, waar hij een lyrisch stuk over schrijft. Hij schrijft zich daar in bij de Freie Universität om
veearts te worden (het was hier goedkoper dan in Utrecht en zijn ouders konden hem niet meer ondersteunen). Om in zijn
onderhoud te voorzien had hij allerlei bijbaantjes en verdiende DM 1,10 per uur. In die tijd (1959) was er nog een intensieve
hoogleraar- en studenten-uitwisseling tussen de Humbold (oost)- en Freie Universität (west). Je kon nog gemakkelijk de grens
over en Oost-Berlijn was lekker goedkoop.
In 1961 liepen de politieke spanningen op. De vluchtelingen-stromen van Oost naar West namen onheilspellend toe, desastreus
voor de economie in de DDR en dat moest stoppen. Harbert had een vriendin in Oost-Berlijn, die besloot ook te vertrekken. Hij
hielp haar verhuizen nog voor de muur er was.
De Muur werd 13 augustus 1961 gebouwd, ook onder het mom van mensenhandel door het Westen. Hij beschreef minutieus hoe
het prikkeldraad werd vervangen door beton en hoe de oorlogsspanningen opliepen. De meest wonderlijke constructies werden
bedacht om mensen die wilden vluchten te helpen. De controles bij de grensovergangen waren streng. Bij de passages droeg
Harbert altijd kapotte schoenen en bij het uitkleden deed hij die het eerste uit, de rest werd dan wat minder streng bekeken.
Hij had een vriend, Nothelfer, in Oost-Berlijn, die bedrijfseconomie studeerde aan de Humbold universiteit. Met nog een paar
mensen smeedden ze een plan om op grote schaal tijdens de Leipziger Messe mensen van Leipzig naar het Westen te
smokkelen. Harbert verzamelde een wachtlijst van 30 potentiële vluchtelingen in Oost-Berlijn. Tijdens een bezoekje aan één van
de families werd hij op de terugreis door de Staatsveiligheids-dienst ingerekend (4 maart 1962). In de trein van Leipzig naar het
westen met vluchtelingen en hun begeleiders overkwam de andere leden van de groep Aktion Leipzig hetzelfde.
In de kelder van de veiligheidsdienst werd hij ondervraagd en later op de avond vervoerd naar het beruchte Alexanderplatz. Daar
zaten er meer opgesloten. Men schreeuwde elkaar moed in: Alles ist vergänglich, auch lebenslänglich. Dagenlang werden ze aan
een streng verhoor onderworpen, toegebruld, maar niet geslagen. Harbert deed alsof hij niets met de Leipziger groep te maken
had, maar de Stasi was volledig op de hoogte van de plannen en na een proces van 5 dagen leidde dat tot een vonnis van 34
pagina’s voor de hele groep.
De aanklacht: het overhalen van Oost-Duitse staatsburgers hun land te verlaten (misdaad) en het vervalsen van diploma’s en
paspoorten.
Veroordeling: Harbert Udes, Nederlander, zoon van een ´Groszbauer´ hereboer(!) werd tot 6 1/2, zijn vriend Nothelfer tot 8 1/2 jaar
veroordeeld.
Herinneringen aan een begrafenis
Door: Wim Koiter
Het dorp Eexterzandvoort bestond uit ongeveer 50 woningen, allen verspreid. Er was toen maar één straat door het dorp. Vanaf Eext liep
deze straat door de Naweg tot aan J. Gortmaker, nu Heiakkers 1, dan rechtsaf buigend naar Eexterzandvoort en dan naar Eexterveen.
De rest was allemaal zandweg. Veel woningen stonden een eindje van de weg in de landerijen. De bewoners waren bijna allemaal boer of
keuterboer. Doordat de boerderij meestal van ouder op kind ging, bleef men zo lang mogelijk in het dorp wonen. Daardoor kenden de
mensen elkaar bijna allemaal en dat was in die tijd heel belangrijk. Bij ziekte en overlijden had men elkaar nodig, burenhulp “naoberschap”.
Toch was er in die tijd al een bakker J. Rozenveld, een kruidenier B. de Jonge later B. Kruit en een dorpssmid G. Bakker. In 1930 kwam de
o.l. school. Er waren in die tijd gemiddeld 50 tot 60 leerlingen.
Wanneer er in het dorp iemand was overleden kwam de leedaanzegger langs. Eerst was het D. Jonkers sr., later J. Hadderingh, beide uit
Eext, gekleed in zwart pak en hoge hoed. Jonkers kwam op de fiets en moest huis aan huis, door het hele dorp het “leedaanzeggen”. Ik
herinner me nog heel goed dat een tante van mijn moeder was overleden. Dat was in juni 1942. Ik was toen elf jaar. Ik zag Jonkers
aankomen en ging snel naar binnen zodat ik alles goed kon horen. Ik weet het nog precies. Jonkers stapte binnen, nam zijn hoed af en zei:
“Heden is overleden Grietje Sijbring op de leeftijd van 67 jaar, echtgenote van Gerrit Vedder. De begrafenis zal plaatsvinden op vrijdag 4 juli.
Men wordt om twaalf uur aan het sterfhuis verwacht. Het wordt jullie als familie bekend gemaakt en jullie worden hedenavond om zeven uur
verwacht voor de inkistlegging.”Wanneer je buur of vriend was dan werd er gezegd: “Het wordt jullie als buren of als vrienden bekend
gemaakt.” Dat betekende dat je zowel voor als na de begrafenis naar het sterfhuis moest. Het begrafenisvolk was bijna allemaal in het zwart
gekleed. De mannen in zwart pak met hoge hoed of zwarte pet. De vrouwen droegen zwarte kousen en schoenen, zwarte jurk, mantel en
hoed. Op de deel (schuur) stonden meestal caféstoelen aan lange smalle tafels, waarop wit papier lag. Dat dit gebeuren vaak op de deel
plaatsvond kwam vanwege ruimtegebrek.
Er werd eerst koffie gedronken met daarbij een plak koek of krentenbrood. Dan was het woord aan de dominee. Inmiddels was J. Gortmaker
aangekomen met de lijkwagen waar een zwart paard voor gespannen was. Er lag een zwart kleed op het paard zo ook op de kist. Als deze
ingeladen was stelden de volgers zich op. Eerst de naaste familie, dan verdere familie, buren en vrienden. Als laatsten kwamen de
dorpelingen, waarvan van elk gezin wel iemand meeging. Daarvan liepen eerst de mannen, dan de vrouwen allen twee aan twee. Dan
begon de lange tocht lopende naar het kerkhof in Eext. Een plaspauze was er voor de vrouwen bij Js. Oosting, nu Heiakkers nr. 2. De
mannen konden een eindje verderop plassen in het steegie (Haverlandssteegje). Na de plechtigheid werd de terugweg aanvaard. Door over
de Vesselweg te gaan werd de terugweg flink ingekort. Bij het sterfhuis weer aangekomen gingen de genodigden naar binnen. De
kraantjespotten gevuld met koffie stonden op tafel en er werd brood of een eierkoek (begrafeniskoek) rondgedeeld. Na nog even napraten
en een handdruk ging iedereen weer huiswaarts.