Fluiten met een stukje natuur
Jop Boelens
Een kind in een dorp als Eext groeide vroeger op met de natuur om zich heen. Het leerde hoe ermee moest worden
omgegaan en hoe het te gebruiken.
Op de lagere school besteedde meester Van Dam er regelmatig aandacht aan. Hij maakte met de leerlingen klassikaal
wandelingen in de natuur en vertelde er boeiend over. In het najaar liet hij ons herfstbakjes maken. Meestal werd daar een
schoenendoos voor gebruikt. Gedeeltelijk opgevuld met zand en een laagje mos er bovenop. Een vliegenzwam met zijn rode
kleur en witte stippen fleurde het bakje al aardig op. Daarbij gevoegd een takje met dennenappeltjes. Vervolgens glimmend
gepoetste eikels en kastanjes erbij en een takje met veelkleurig blad van de Amerikaanse eik. En je was klaar met jouw stukje
natuurschoon. Daarbij zag je al doende de schoonheid ervan.
Je leerde dat een aantal wilde besjes en vruchten eetbaar waren: zoals bosbessen, waar je blauwe handen en tanden van kreeg,
(o.a. bij het Zwanemeer te vinden). Vogelkersen, lekkere dikke zwarte (toen bij het hunebed aan het Haltie), tamme kastanjes (er
eerst op de punt een diep kruis insnijden) knapperig poffen op de kachel en ontdoen van schil en dun bitter huidje (toen te vinden
in het Staatsbos aan de laan langs boswachterij Brinksma). De sleedoorn had behalve scherpe stekels ook eetbare blauwe
besjes, die zo bitter smaakten, dat we ze bekkentrekkers noemden.
Normale bramen waren overal te vinden, maar potbrummels (extra grote zoete bramen) zag je zelden (groeiden o.a. bij het
Hondelveld). Hazelnoten en beukennootjes (met bolle buikjes) waren ruimschoots op diverse plekken aanwezig. Ook maakten we
fluitjes. Dat was een leuke bezigheid. In mei (als de sapstroom goed op gang was gekomen ) werd er een geschikt takje van de
lijsterbesboom gesneden om er een fluitje van te maken. Maar ook van fluitenkruid of van hondtong (paardenbloem) kon je een
simpel fluitje maken. Tijdens het bekloppen van het takje van lijsterbeshout met het heft van een mes werd vaak een liedje
gezongen.
Volgens oma Klinkhamer bestond het vroeger uit de volgende tekst:
“Sippe sappe siepe
Wanneer bist doe riepe ?
In meie, in meie
Als de vogels eier leggen
Dan zal ik ze raopen
Dan zal ik ze kraoken
Sippe sappe siep
Wanneer bist doe riep ?”
De bast van het fluitje in wording werd vochtig gehouden door het in de mond te benatten.
Anders scheurde de bast tijdens het bekloppen.
Radio en televisie vroeger
Martha Mennega-Stenveld
Zoals er nu in ieder huishouding een televisie staat, zo was het vroeger niet. Onze voorouders luisterden naar de radio, met name
naar de familie Doorsnee, de Bonte Dinsdagavondtrein of naar Snip en Snap. In de oorlog moest iedereen zijn radio inleveren.
Jan Mennega wonende op Stationsstraat 54 met zijn vrouw Maaike heeft dat niet gedaan en werd ermee gepakt. Zijn radio werd
in beslag genomen en Jan kwam in het hok bij veldwachter Joling (Annen). Zijn vrouw Maaike moest toen voor het eten zorgen.
Je zag haar dan op de fiets met een pannetje eten in een tas naar Annen gaan. Gelukkig heeft hij niet lang gezeten. Toen mijn
man Albert dit hoorde heeft hij zijn radio verstopt in een bijenkast zodat hij stiekem naar radio Oranje kon luisteren. Na de oorlog
kwam de radio weer op batterij. Artiesten in die tijd waren Willy Derby, Lou Bandy, Bob Scholte met versjes als ’Daar bij die
molen, Twee ogen zo blauw, Scheiden doet leiden en Hallo Bandoeng’. Zaterdag ’s avonds werd er naar de Rono geluisterd.
Favoriete programma’s waren o.a. ’Bij de scheerbaos, Mans Tierelier met zien dweellocht deur Drenthe en Schuppen is troef’.
Enkele mensen in Eext hadden eind jaren vijftig al een televisie.
Dat kon je precies zien aan de antennes die aan de schoorsteen of aan de voor- of achtergevel in de nok van het huis vast zaten.
Het ene harkje van de antenne wees naar Smilde en het andere harkje naar Duitsland. Er waren maar een paar zenders die je
kon bekijken nl. Nederland en Duitsland.Op meerdere plekken mochten de buurtkindertjes televisie kijken zoals bij Willem Kamps
(Stationsstraat), Harm en Seichien Mulder (Hoofdstraat), Geert Jager aan de Anderenseweg en bij Rudolf en Henderkien Lanjouw
aan de Kloosterstraat 9. Achterin de Naweg keken ze de ene keer bij Lute Timmer en de andere keer bij Lena Kamping. Op
woensdag- en op zaterdagmiddag was er een kinderprogramma op de televisie. Het was als ware een kinderbioscoop aan huis.
De kinderen wachten ongeduldig buiten totdat het vijf uur was. Dan werden de klompjes netjes naast elkaar bij de keukendeur
gezet en naar binnen. Ze zaten in kleermakerszit naast elkaar op de vloer voor dat enorme toestel en keken o.a. naar de
Verrekijker, Swiebertje en Pipo de clown en Mammaloe. Tante Hannie Lips kondigde het programma aan, ze zwaaide even en er
werd terug gezwaaid. Het beeld was in zwart-wit en van een afstandsbediening had men nog niet gehoord en ook niet van
reclame.
In de beginjaren zestig kregen steeds meer gezinnen een televisie. De kleurentelevisie was al in 1967 geïntroduceerd maar de
doorbraak kwam pas in 1974 dankzij de WK voetbal. De tijden zijn wel veranderd. Nu hebben vele huishoudens zelfs meer dan
één televisie. De antennes zie je niet meer op het dak, er wordt gekeken via de kabel of een schotel en we hebben keuze uit heel
veel programma’s.
Sinterklaas
Martha Mennega-Stenveld
Vroeger (± 1930) kregen we niet veel met Sinterklaas. Als we naar bed gingen zongen we een Sinterklaas-liedje. Er werd wat
boerenkool op een bord gelegd en de volgende dag lag er dan een klein cadeautje. Die dag aten we stamppot boerenkool, er niet
bij nadenkend dat dit wel eens voor het paard van Sinterklaas geweest kon zijn.
Eens kregen we een poesiealbum. Mam werkte bij Bolhuis in Zuidlaren. Daar kreeg zij twee poesiealbums. Zodoende had mam
meteen een paar cadeautjes die ze mijn jongere zus Aaltje en mij met Sinterklaas kon geven. Pap ventte met bokkings (vis). Deze
zaten in kistjes. Buurman Neip heeft van die kistjes twee ledikantjes gemaakt en ze rood geverfd. Deze kregen we met
Sinterklaas. Een pop hadden we al, die had mam op de Zuidlaardermarkt gekocht. Van een oude lap maakten we een dekentje.
Eens moest er een zwien (varken) afgeleverd worden. Het zwien werkte tegen en belandde in mijn ledikantje. Deze ging hierdoor
kapot en ik heb nooit weer één terug gekregen.Pap ventte ook voor bakker Westerdijk. Het snoepgoed dat kapot en niet meer
verkoopbaar was kregen wij met Sinterklaas. Toen ik 10 jaar was, zijn we naar Annen verhuisd. Het Sinterklaasfeest op school
werd gehouden in café Luth of bij café Van Rein.
Meestal kregen we ondergoed, een kaatsenbal of een kleedje welke we zelf borduren moesten en een beetje snoep. Soms
verstopte mam het, dan deed ze het in een oude krant, want pakpapier had ze niet. Op mijn 18e jaar heb ik met Sint een
theelichtje gekregen. Er werd vroeger lang niet zo veel aan Sinterklaas gedaan dan tegenwoordig.
Voetballers Eext aan de slag voor kleedgebouw
Nieuwsblad van het Noorden d.d. 8-1-1973
Een slordige 17.000 gulden moet voetbalvereniging Eext zelf op tafel brengen om
subsidies te krijgen voor een nieuw kleedgebouw met kantine. Geen bedrag dat
je in de gauwigheid bij elkaar gaart. Daarom besloten de Eexters zelf het eerste
begin te maken, dat in dit geval wel niet het halve werk was, maar toch wel een
hele fundering opleverde. ”En dat is al een aardig eind in de richting van het
benodigde bedrag”, zegt de heer G. Warring, secretaris van de v.v. Eext.
Nu heeft de vereniging behalve bestuurders en voetballers ook vakmensen in
haar gelederen. Vakmensen , die dagelijks op een steiger of bij een bouwput te
vinden zijn. Deze voormannen hebben ’t legertje vrijwilligers dat zes vrije
zaterdagen voor de vereniging opofferde dan ook aangevoerd. Het werk mag er
best wezen, vindt de heer Warring. Dat vond ook de aannemer wie de rest van de
bouw werd opgedragen. Hij kon zo met het werk doorgaan. ”De muren zijn nu op
zolderhoogte”, zegt de heer Warring . ”We hopen er aan het begin van het nieuwe
seizoen in te kunnen”. Voetbalvereniging Eext werd op 6 juli 1932 opgericht. De
club heeft een roemrijke historie. Eén van zijn markantste leden is Bruno Kruit.
Ondanks zijn 55 jaar voetbalt deze kruidenier uit Eexterzandvoort nog een
stevige partij mee. Een prestatie waarover in deze rubriek al eens eerder is
geschreven.
Eext heeft dus net haar 40-jarig jubileum achter de rug. Men komt tegenwoordig
uit in de 2e klas van de Drentse Voetbal Bond. Over gebrek aan leden heeft de
club niet te klagen, op het ogenblijk zijn dat er ruim 170. Dan is er nog de grote supportersschare die de club – en soms wel letterlijk – op
handen en voeten draagt. Secretaris Warring ziet de bazaar op 20 en 21 januari en de verloting in ’t voorjaar dan ook met een gerust hart
tegemoet. Want al heeft het vrijwilligers-bouwteam de handen een flink eind uit de mouwen gestoken, bazaar en verloting moeten de
ontbrekende duizendjes in de kas brengen.
Secretaris G. Warring bij het kleedgebouw in aanbouw
aan de Anderenseweg. Clubleden hebben vrije
zaterdagen de grond bouwrijp gemaakt en de fundering
aangebracht
Rond Oud en Nieuw. 1938-1939
W.G. Koiter.
De maanden December en Januari waren ook vroeger al drukke en dure maanden.
Al voor het nieuwe jaar begon men te bakken met de knijpertjes, rolletjes en de nieuwjaarskoeken. Deze werden gebakken met ijzers die in
het vuur moesten. Die ijzers hadden twee lange armen met aan het eind twee ronde platen waar het deeg tussen moest. Er lag een stukje
spek klaar dat aan een vork was geprikt. Het ijzer openen, invetten met het stukje spek, het deeg ertussen, ijzer dichtknijpen en het vuur in.
Even wachten tot het gaar was en er weer uit halen. Voor de rolletjes had men een ”rollegiesstokkie”. Iemand zat klaar om de wafel op te
rollen, dat moest snel en goed gebeuren. Het baksel moest nog warm zijn en de ruitjes schuin. De knijpertjesijzer was even kleiner dan de
andere. Het vuur of de kachel moest goed worden opgestookt met kolen of turf.
Oudejaarsavond ging men ”uitzitten met familie, buren of vrienden. De jeugd ging als het donker was ”slepen”. Vooral bij de boeren want
daar stond meestal nog wel wat buiten zoals wagens, hekken of gereedschap. Dit werd dan meegenomen en bijna alles werd verzameld. In
Eexterzandvoort deed men dat op het schoolplein.
De meeste mensen stonden op nieuwjaarsdag al vroeg op want velen hadden een gemengd bedrijf. Het vee moest worden gemolken en
verzorgd.
Dan begon het ”nieuwjaarslopen”. De mannen gingen al vroeg op pad om de buren, fam. en kennissen een goed nieuwjaar toe te wensen.
De vrouwen bleven thuis, zij moesten de nieuwjaarslopers ontvangen. Er werd getrakteerd op de gebakken kniepertjes enz. Ook werd er
een borrel geschonken, alleen jenever, anders was er toen nog niet. Voor de kinderen was er een zeupie, dit waren vruchten die in de
zomer waren ingezet zoals bessen, frambozen, aardbeien en pruimen. Dit werd ook wel “weck” genoemd. Iemand die veel bezoekjes moest
afleggen, kwam meestal goed verzadigd thuis.
Daarna begonnen de nieuwjaarsvisites. De buren kwamen een avond op visite en dan werd er direct weer een visite afgesproken steeds
met dezelfde groep. Dit ging door tot ieder een beurt had gehad. Hetzelfde gebeurde met fam. en kennissen Dit duurde tot soms Maart.
Ik weet nog als de visite kwam, mijn moeder het erg druk had. De stoelen werden rond de tafel gezet. Op de tafel stond de koffie klaar in de
kraantjespot, daarnaast de klontiespot, de tabakspot met pijptabak, en een koker met sigaren en sigaretten.
De vrouwen kregen een stoof onder de voeten waarin een test zat met een gloeiend kooltje vuur of turf om de voeten warm te houden.
Als de visite kwam moesten wij naar bed, achter de bedsteedeuren. Eerst kon je niet slapen door het gepraat.
De koffie werd gedronken en men kreeg er eerst een dikke plak koek of oude wijven bij. Na de koffie kwam de fes of karaf op tafel. De
mannen kregen elk twee heldere borrels en de vrouwen een glaasje weck, net als de kinderen. Sommigen wilden er graag een scheutje
drank op hebben dan was het niet zo koud. Daar werden dan de kniepertjes enz. bij geserveerd. Hapjes zoals kaas en worst was er toen
niet bij.
De vrouwen waren de hele avond aan het breien. Sommigen breiden een voet aan de sok in één avond. De mannen hadden het vaak over
het werk en het weer en er werd natuurlijk flink gerookt.
Als de visite vertrokken was werden de deuren opengezet zodat de rook uit de kamer trok. Dan werden wij vaak wakker en kregen wij ook
nog wat van al dat lekkers.
Honderd-jarig bestaan der Ned. Herv. Gemeente te Eext
Nieuwsblad van het Noorden, d.d. 6-9-1941
Gisteravond werd in de Ned. Herv. Kerk te Eext het honderd-jarig bestaan der Kerk herdacht. Kerkvoogden hadden de Kerk van binnen en
buiten laten opknappen en de kerkeraad had voor deze gelegenheid voor versiering van binnen gezorgd.
De vlag wapperde van de kerktoren en om zeven uur was de kerk geheel gevuld. Als sprekers voor deze avond traden op de consulent-ds.
Wierenga te Anloo en ds. Cannegieter te Eenrum, die tot voor kort predikant te Eext was. Beiden belichtten het kerkelijk leven in het dorp.
De eerste sprak van een kern van gezond kerkelijk leven die hier aanwezig is en hoopt dat die kern verder mocht uitgroeien tot ze alle leden
omvatte. Hij roemde de prettige werkkring die hij hier had gehad.
Ds. Wieringa belichtte het kerkelijk gebeuren in de afgelopen 100 jaren. Nadat in 1836 Annerveen zich van de moederkerk te Anloo had
afgescheiden, scheidde Eext zich in 1841 daarvan af.Het was een hele stap voor de 75 gezinnen die Eext toen nog maar telde. Zij tekenden
voor een bedrag van ƒ. 6.000,-- aan vrijwillige bijdragen. Er ontbrak nog ƒ. 3.300,-- die door obligatieschuld gedicht werd. Om een geschikte
plaats voor de kerk en pastorie te krijgen moesten de oude school verwijderd en heel wat zware eiken gekapt worden. Alle ander werk werd
door hand- en spandiensten verricht. Tot de stichting kon worden overgegaan nadat het bestuur de koninklijke goedkeuring had verkregen.
En zo werd op 5 september 1841 de kerk ingewijd door ds. Van Loenen te Anloo.
Aan het slot van de avond bood ds. Germs zijn gelukwensch aan en sprak de hoop uit dat de kerk ook verder een Zegen moge zijn voor
Eext, Anderen en Eexterzandvoort, nu de bevolking zich zoo zeer heeft uitgebreid. Het dorp telt bijna zonder uitzondering ingezetenen, die
tot de N.H. Gemeente behooren. Ze omvat dus vrijwel allen.
De heer Huisman bood namens de Hervormde Gemeente te Annerveen de beste wenschen aan en een prachtige bloemenhulde, die in de
kerk een ereplaats had. Hierna vermeldde ds. Wieringa nog dat kerkvoogden en kerkeraad het plan hadden een uurwerk in den toren te
plaatsen, waarvoor een intekenlijst zal worden aangeboden en hij twijfelde niet of het plan zou gemakkelijk slagen. Ongeveer half negen
werd de bijeenkomst gesloten.
Vermelden we nog dat wijlen de heer H. Meijering en H.G. Meijering-Homan in 1910 t.g.v. hun 50-jarig echtvereniging aan de kerk een orgel
schonk en dat de beide avondmaalsbekers eveneens geschonken zijn.
Lijst van predikanten tot 1990:
J.G. Borgesius Hemmes: 1842-1857
W. Hellema: 1859 – 1870
J.J. keizer: 1872 – 1875
H.A. Benthem Reddingius: 1876 – 1879
P. Zuidema: 1880 – 1883
E. de Haan: 1884 – 1885
K.J. Mulder: 1885 – 1888
D.T. Uden Masman: 1888 – 1890
J.H. Heckman: 1892 – 1894
H. Huizinga: 1895 – 1899
D. Edens: 1900 – 1912
K. v.d. kamp: 1912 – 1915
J.H. de Vries: 1916 – 1917
J. Broekema: 1931 – 1934
J.E. Cannegieter: 1936 – 1938
J.L. Brinkerink: 1940 – 1941
W.C. Lichthelm: 1942 – 1946
H. de Nie: 1946 – 1948
D.J. van Wezep: 1949 – 1957
S. de Jong: 1957 – 1962
Vuilnis in vroegere jaren
Jans Speelman
Eigenlijk had men vroeger in een plattelandsdorp geen vuilnis. Alle voedseloverschotten gingen naar varkens en die redden zich er wel mee.
De as van turf, hout en zudden, die uit de kachel of haard kwam, werd in een asgat gedaan. Als er al een kopje of schoteltje gebroken was,
werd dit aan de kinderen gegeven voor hun “diggelhoezie”. Veel ander speelgoed hadden wij in onze kinderjaren niet.
Lompen gingen naar de voddenkoopman, die geregeld langskwam. Zo ging dat ook met oud ijzer. Het was meestal wel dezelfde koopman
die om vodden of oud ijzer vroeg. Papier was er maar weinig. De middenstand leverde een goed product, daar hoefde je geen reclame voor
te maken, zeiden ze dan.
Je kunt wel zeggen dat al het krantenpapier in vierkantjes gescheurd werd. Dat kwam aan een spijker in “’t hoezie” terecht. Ongeveer in
1950 kwam er al meer plastic als afval. Het was natuurlijk wel een hele uitvinding maar we kregen er wel een geweldige probleem bij;
waar laat je al dat afval. Op een vergadering van Dorpsbelangen kwam er een vraag aan de orde over het afval. In die vergadering werd
besloten om één keer in de week een afvalwagen te laten rijden. De vergoeding zou één gulden per maand per huis zijn. Daarvoor mocht
men twee (oude versleten) wasakers bij de straat zetten. Had men meer dan twee akers bij de straat staan dan mocht de vuilnisman daar
een vergoeding voor vragen. De vrouw van Harm Mulder, Seichien Oosting, die ook in dat bestuur zat, meende te weten dat Jans Speelman
deze vuilnis wel zou willen ophalen. Jans Speelman werd hier altijd “Jans Thies” genoemd. Albertus Buiter, die toen nog voorzitter van
Dorpsbelangen was, zocht Jans Thies op en vroeg hem of hij dat werk wilde doen. Er waren om te beginnen zestig huizen waar het vuilnis
opgehaald moest worden.
Al dit vuil moest in het zandgat van Doddema gebracht worden. Dit gat ligt achter de boerderij van de familie Van der Laan, die toendertijd in
“’t Bos” woonden zoals men zei. Met al deze condities ging Jans Thies akkoord. Zo gebeurde het dat Jans Thies in het voorjaar van 1956 op
iedere vrijdag het vuilnis ophaalde en wegbracht. Na een jaar of vier moesten ze naar een andere stortplaats uitzien. Jan Haange, die achter
zijn huis aan de Stationsstraat een veengat had (’t Röttenveentie), bood dit aan. Daar werd dan ok direct gebruik van gemaakt. Het paard
ging wel 8 tot 10 meter het water in en dan werd daar de wagen leeg gespit. Na een paar maanden kwam er protest binnen van de familie
Brinks, die er naast woonde. Dat was ook wel terecht want er dreven zalf en medicijnflessen in het water en er lagen blikken waar vergiften
in gezeten hadden. Dat water liep naar een sloot waaruit het vee van de familie Brinks drinken moest. Vanaf dat moment ging men naar het
veentje van de familie Jan Rozenveld aan de Gieterstraat (’t Meulenveentie). Dat duurde ook niet zo lang want boodschappenbriefjes en
dergelijke waaiden weg en kwamen in de gemeente Gieten terecht. Daar maakte men zich nogal zorgen over.
Nu werd het afval in overleg met de gemeente Anloo bij de boerderij van Jans Thies (nu Heiakkers 1) opgeslagen. Als er nu een grote hoop
afval lag, dan zou de gemeente er voor zorgen dat het afgevoerd werd. Het eerste jaar had Jans één wagen met afval. Het duurde niet lang
of hij reed al met twee wagens, de voorste met afval en de tweede met papier, oud ijzer en dergelijke. Het vuilnis kwam op een hoop en al
het papier in een schuur te liggen, totdat er een vrachtwagen vol was. Zo gebeurde het ook met het oud ijzer.
Als je afval naar huis haalt krijg je gegarandeerd ratten. Daar kun je wel veel aan doen, maar nooit genoeg. Zo is het wel gebeurd dat Jans
Thies z’n vrouw Aaltje ’s morgens in de kamer kwam en daar drie ratten op de uitkijk zag zitten op een klein tafeltje. De ratten stoven onder
de bedstee. Door een spleet in de vloer verdwenen de ratten. Deze spleet werd opgevuld met papieren zakjes van Bogena. Deze papieren
zakjes waren gevuld met havermout die vermengd was met vergif. Deze zakjes vergif werden dagelijks bijgevuld en wel 3 à 4 weken lang
voordat de ratten dit eten overgaven. Dat ze daar zoveel ratten hadden kwam ook mede doordat ze varkens, kippen, koeien en kalveren
hadden. Daardoor heb je ook veel stro en hooi in huis.
Ondertussen was het wel weer vrijdag geworden en ging Jans Thies met “d’ol roen” voor de wagens door Eext om het vuil op te halen. De
oude roen was net een venters kidde; hij kon niet verder tellen dan tot twee, want als iemand drie akers bij de weg had staan en als Jans
Thies daar op lette, dan riep hij bij de tweede aker nog een keer: “ho!” Anders liep de olde roen uit zichzelf naar de volgende klant.
Klanten kwamen er steeds meer. Op het laatst hadden ze er bijna 120. Er waren soms vijf vrijdagen in een maand. Jans Speelman en d’ol
roen hebben dit werk zo’n zeven jaar gedaan en altijd op vrijdag, behalve de laatste zes weken van 1963. Toen werd het vuilnis op zaterdag
opgehaald vanwege het feit dat Jans Speelman ander werk in Zuidlaren gekregen had. Vanaf 1 januari 1964 heeft de gemeente er voor
gezorgd dat het afval uit Eext opgehaald werd.
Naar de tandarts en de dokter
Door wijlen Albert Mennega
Als je naar de dokter ging gebeurde dat in Gieten, in Eext was namelijk geen dokter.
90% ging naar dokter Meeuwes. Hij was ook tandarts want hij trok kiezen, meestal zonder verdoving.
Er waren ook wel particulieren die tanden en kiezen trokken. Het wilde wel eens gebeuren dat de kroon van de kies knapte en dan waren er
geen gespecialiseerde instrumenten als nu voorhanden. Men sprak toen van “geest van teer” waarmee men bedoelde dat de vloeistof die in
een gat in een kies werd gedaan werkte als een soort zenuwbehandeling. De kies rotte er evengoed om door. Het kon wel eens voorkomen
dat de kronen geheel wegrotten en alleen de wortels overbleven.
In de regel ging je op de fiets naar de dokter, een telefoon was er maar sporadisch, niet meer dan drie in het dorp. In noodgevallen gingen
de buren voor je naar de dokter.
In 1929 brak een Eexter zijn arm. Hij toog op de fiets met één arm aan het stuur naar dokter Meeuwes. Deze bleek er niet te zijn maar wel
zijn plaatsvervanger, dokter Vlas, die ook dierenarts was. De arm werd op een plank gelegd met de handpalm omhoog, wat de Eexter erg
veel pijn deed waardoor hij wel drie keer flauw viel. De arm mocht toen rechtop. Voor de genezing hielp dat achter niet. Hier gold het
gezegde: Zachte heelmeesters, stinkende wonden, want toen Meeuwes ’s avonds de arm in de rechtopstand zag moest deze meteen weer
met de handpalm omhoog. Dit bleek wel even heel pijnlijk maar het leidde uiteindelijk wel tot genezing.
Dokter Meeuwes stond er om bekend een sociaal voelend mens te zijn. Er werd gezegd dat hij de rijken wel eens liet betalen om de arme
medemensen ook te kunnen helpen. Ook informeerde hij hoe je verzekerd was en wees je de weg die je moest bewandelen. Zo schoof hij
heen en weer met de begrippen ziekte en ongeval, net naar gelang het voor een patiënt voordeliger uitkwam. Een gebroken sleutelbeen
n.a.v. een ongeval kon dus op die manier wel eens in de ziektewet terechtkomen.
Naar de dokter ging je niet zomaar. Zo is er een geval bekend uit 1922-1923 van een man die van een hooizolder viel en er geen dokter bij
wilde. Hij is toen zes weken in het stro blijven liggen. Na die weken is hij uiteindelijk toch in het ziekenhuis terecht gekomen. Zijn been moest
weer gebroken worden maar hij is wel invalide gebleven.
Van de hooizolder vallen gebeurde vaker. Niet zo verwonderlijk in een dorp als Eext waar nogal wat boeren woonden. De zolder was vaak
van losse palen gemaakt, in het Drents noemde men dat “sleeiten”, waar het hooi en het koren op kwam te liggen. In het midden van die
zolder was een gat om het hooi door te kunnen laten. Daar viel men nogal eens doorheen.
Veel voorkomende ongelukken kwamen met het paard, bijvoorbeeld met een paard op de loop of een trap van het paard.
Incidenteel zijn ongevallen bekend van verdrinking (elders kwam dit wel vaker voor), kinderen spelend op de boerderij (een tetanusprik kon
je toen nog niet krijgen), de gierkelder en ongevallen tijdens het graven van een welput. Dit laatste had te maken met het feit dat een welput
vaak 8-12 meter diep was. Dit was nodig omdat op De Hondsrug het water ver onder de oppervlakte zat. De oudste putten werden aan de
kanten met flinten verstevigd. Later gebeurde dit met bakstenen en nog later met betonnen ringen. Onder het graven kon het dan gebeuren
dat de putgraver zo’n baksteen van de kant op zijn hoofd kreeg.
Voor de drinkwatervoorziening betrokken vier tot vijf huishoudens gezamenlijk water van zo’n welput.